De Spuugfanfare van de Afzwaaiende Dirigent

spuugfanfare.gif Aan alle Takken

(ter gelegenheid van m'n vertrek bij MaxTak)

Intro

Er is een spreekwoord dat eigenlijk zou moeten luiden: Alle begin is makkelijk. Dat geldt ook voor het letterwerk dat ik in de loop der jaren voor MaxTak heb verzet. Als artistiek leider dien je in subsidieaanvragen en verantwoordingen de artistieke uitgangspunten en doelstellingen onder woorden te brengen, daarbij aangespoord om dat te doen in het format en de taal van de commissie. Leg in bijvoorbeeld 300 woorden het belang uit van live gespeelde muziek in een familievoorstelling. Tja, is belangrijk, naar de PC en 72 woorden minder schrijven dan gebruikt voor deze intro.

Jullie kennen de teksten, we deden er erg ons best op, maar in feite blijft het toch het produceren van frases, meer of minder hol. Wat in zulke teksten mist is de beschrijving van uiterst persoonlijke ervaringen, belevenissen waarmee je handen en voeten kan geven aan een betoog, waarmee je de opendeuren-format-taal kan beperken. Ik heb mezelf de vraag gesteld: hoe komt iemand – een kind – ertoe om echt te gaan houden van muziek? Dat kan ik alleen voor mezelf proberen te beantwoorden door te graven in m’n herinnering.

Een andere aanleiding om wat geheugenwerk te verrichten is mijn bewondering voor dirigenten die hun repetities weten te kruiden met fraaie anekdotes, niet alleen ter opfleuring van het werk maar ook om intenties te verduidelijken. Bij de voorbereiding van een repetitie schoten die verhalen me steeds te binnen, op het moment suprème liet ik ze meestal achterwege. Waarschijnlijk uit schroom om persoonlijk te zijn, maar misschien waren ze ook alleen nodig om mezelf te inspireren.

Ik vond het leuk werk om het allemaal uit m’n geheugen te trekken. Het zijn slechts flarden, en zoals herinneringen zijn, met wat vervorming erin. Het is een beetje gatenkaas en het heeft geen inhoudelijke pretenties terwijl er toch iets wordt beweerd. Alles onder de noemer van de vraag: waarom gaat iemand van muziek houden?

In de volgende kleine pennevruchten is tevens tussen de regels te lezen wat ik het belang vind van datgene wat we de afgelopen jaren hebben gemaakt. Als jullie er ook wat aan hebben is dat mooi meegenomen.

Wat ik niet had verwacht was dat dit herinneren en opschrijven meer overeenkomsten heeft met componeren dan ik had gedacht.

Terzake nu.

De Spuugfanfare

Een van m’n eerste muzikale herinneringen - ik heb het niet over liedjes zingen, kringdansjes of liedjes op de muur doortikken als raadsel - speelde zich af aan het Zeister Rond (jullie kennen de plek want daar staat theater Figi).

Vier, vijf jaar oud misschien. Tijdens koninginnedag en de 4/5 mei herdenking was dat de plaats van samenkomst. Vanuit de vier straten die op het Rond uitkomen rukten drumbands, majorettecorpsen en fanfares, met namen als Oefening Baart Kunst, Kunst Veredelt en Crescendo, naar dit centrum op. Dat herinner ik me als een roesverwekkend gebeuren. Het waren niet de melodieën of harmonieën van trompetten en tuba’s die mijn opwinding veroorzaakten, noch het zwiepen van majorettemeisjesbenen of de strak gesneden uniformen, maar het ketsen van trommelritmes tussen de huizenrijen, ver en dichtbij, botsen, buitelen, remmen en versnellen.

Als alle corpsen terplekke waren opgesteld was het uit met de pret, dan kwamen de Bach-koralen en de speech van de burgemeester. Na die gebeurtenis verloor ik alle belangstelling voor een in z’n eentje spelende fanfare.

Dertien jaar later las ik in een biografie dat iemand lang voor mij iets dergelijks had beleefd. Charles Ives, van wie ik ook toen nog geen noot had gehoord, verwerkte deze indruk in vele composities. Toch geven Ives’s Country Band March en delen van zijn symfonieën (bijvoorbeeld Decoration Day), hoe goede stukken het ook zijn (!) maar een fletse indruk van hetgeen ik toen hoorde, althans zoals ik me dat nu herinner.

Mijn manier om met die belevenis meteen wat leuks te doen, dat is eigenlijk een beetje een raar praatje. Ik zal proberen het uit te leggen, vraag niet om het voor te doen, dat is me toentertijd niet goed bekomen.

Ik vond uit dat ik met tong, kiezen en spuug ook ritmes kon maken, ritmes die de drumband aardig benaderden. Men dient het spuug tussen tong en kiezen ritmisch heen en weer te slingeren en het effect wordt sterk vermeerderd wanneer men met de vingers de oren afsluit, dat geeft een versterkende akoestiek. (Als educatie opdracht? Ik weet het niet……maar probeer het vooral zelf een keer.) Heel tevreden met deze creatieve vondst wilde ik ook andere kinderen van de kleuterklas hierin laten delen. Ik was tenslotte ook wel trots op zoveel echt drumband ritme. Dus stapte ik op ze af, deed m’n vingers in de oren en vroeg goed naar me te luisteren (……). Het had niet het gewenste effect en het kwam helemaal niet over. Alweer wat geleerd.

Bekkentrekkende Bach

Mijn ouders waren werkzaam in instituten voor gehandicapte kinderen, de Zonnehuizen, zo heette dat. Dat werk was annex ons woonhuis dus liep werk en privé dwars door elkaar. Dat er een scheiding was aangebracht tussen gek en normaal werd me pas duidelijk op de lagere school.

Mijn vader was een niet onverdienstelijk dwarsfluitspeler. In zijn studententijd mocht hij als amateur zelfs in het Utrechts Stedelijk Orkest spelen ter vervanging van zijn fluitleraar. Wat hij vooral met plezier speelde was Bach, in het bijzonder de Hmoll Suite. Dat deed hij dan tijdens kleine concerten voor de kinderen en de medewerkers van ons instituut. Wij kinderen op de grond gezeten vooraan.

Die Bach staat me nog duidelijk voor ogen. Van dichtbij naar een dwarsfluitspeler kijken, en zeker naar mijn vader, was een lachopwekkende zaak. Om alle tonen de juiste kans te geven gaat zo’n gezicht kolderiek bekkentrekken. Wenkbrauwen, neus, lippen, ogen, en zelfs de oren van mijn vader speelden een vrolijke pantomime. Sindsdien is voor mij Bach iets wat kietelt, vitaal en altijd boordevol gestes en verrassingen. Nooit sentimenteel hoeveel moeite er ook wordt gedaan om bijvoorbeeld het beroemde Air in die richting om te buigen.

Gruwelijk Geboezemde Galmgaten

In diezelfde instituten werden ook zangrecitals gegeven, tijdstip zondagmiddag. Die werden gegeven door stevige namen, meestal musici met een gehandicapte in de familie. Een zangeres en een gedienstig pianist. Daar kregen wij kinderen puur de slappe lach van, die dan wel enigszins binnen de perken moest worden gehouden.

Hand op de piano, amechtig gezwollen boezem, afgrijselijke mondstanden, en een spookhuisvibrato. Veel Liebe, Weinen, Trauer und Freude. Edith Piaf of Billy Holiday waren daar niet aan de orde, het was het Kunstlied dat werd bedreven en de inhoud was Verheven. En toch kan ik het niet onder kindermishandeling rekenen, het hoort zeker bij mijn kennismaking met de muziek. Ik ben m’n ouders namelijk oprecht dankbaar dat ze ons ook meenamen – deels uit nood geboren – naar kunstuitingen die niet bepaald voor kinderen bedacht waren. Kinderen kan je uiteindelijk met alle kunst laten kennismaken. Alleen film maakt wat mij betreft daar een uitzondering op omdat daar geen duidelijke scheiding is tussen uitvoerder en uitvoerende, zaal en podium; je wordt erin gezogen en bent eraan overgeleverd. Hoewel ik later prachtige zangers hebt gehoord in schitterende liedkunst is voor mij een zangrecital nog steeds niet iets om naar uit te kijken, ik ga zelden.

Een pot pindakaas met draadjes

Inmiddels op school in Amsterdam, 12 jaar oud, liep ik op woensdagavonden met de viool onder de arm naar een gebouw van het Leger des Heils aan de Govert Flinckstraat. Daar repeteerde Bernard van Beurden met het juniorenorkest van de Vereniging Jeugd en Muziek. Hoewel wij ook ons best deden werd ik na afloop van de repetitie gelokt door klanken die door de gangen stroomden. Die bleken afkomstig van het Amsterdams Jeugdorkest o.l.v. Nico Hermans. Ik wist me in de deuropening een onopgemerkte plek achter de pauken te veroveren. Wat je als concertganger nooit ervaart is de ongelooflijke hoeveelheid geluid die zo’n symfonieorkest produceert. Dat werd nog versterkt doordat de ruimte eigenlijk te klein was. Indruk verpletterend, niet zozeer door het gespeelde stuk, als wel door de ruimtelijke kleur van symfonische muziek, het dak leek eraf te gaan. Ik had concerten bezocht maar nooit die ervaring gehad. De roes bleef op weg naar huis nog in mijn oren nagalmen.

Dat had een vervolg, en voor de goede orde, anders valt er niets te begrijpen; er was wel een radio in huis (geen TV) maar die ging alleen aan voor het nieuws van 20.00 uur.

Ik deelde mijn kamer met een twee jaar jongere huisgenoot. Die had z’n ouders al op jonge leeftijd verbaasd met een handige uitvinding: een potje pindakaas waarin hij een aantal draadjes had gestoken. Het was een radio, en met een draadje in z’n oor wist hij zeker dat hij mooie programma’s hoorde. Fantasie had hij dus al en om hem ook praktisch te ontwikkelen kreeg deze jongen later voor Sinterklaas een bouwdoos: een Philips kristalontvanger, ik geloof Pionier geheten, in een rode kartonnen doos.

Een condensator, een diode, een antenne en een oordopje, dat was het zo’n beetje. Qua simpelheid te vergelijken met het potje pindakaas, maar je had er minder fantasie voor nodig; het werkte voor iedereen.

En de bouwdoos was precies klaar toen ik thuiskwam met die symfonische overdosis in het oor. Wat ik me goed herinner – en ik verbaasde me er vreemd genoeg in het geheel niet over – is dat ik verbonden via een dun draadje en dat onooglijke oordopje een zender vond waar precies die kolossale sensatie uitkwam zoals ik zojuist had meegemaakt. Symfonisch geluid, ongeacht de componist; bedwelmend.

(Nu deze tekst er staat realiseer ik me dat ik twee personen in één heb verenigd, Theo Theissen van de pindakaas en Martin Kollewijn van de kristalontvanger, sorry heren, ik laat het zo anders wordt het me te ingewikkeld.)

Aan schoolconcerten heb ik overigens weinig herinneringen, ik moet er een paar hebben meegemaakt, geen indruk bleef achter. Ik vermoed dat het veelal ging om iets in de trant van dit is een viool en dan hebben we ook nog een grotere….

Lucebert

Jaren later had ik de mazzel om een jaar lang een goede muziekleraar op de middelbare school te treffen. (Ach ja, zeggen ze dan, de Vrije School, vandaar. Dat verband is er echter niet direct; muziekles was er niet, of van een deerniswekkend niveau. Met 30 kinderen tegelijk blokfluiten; een reden om nooit meer een oor te willen openzetten. En met dat elitair viel in Amsterdam ook wel mee: van de veertig kinderen in mijn klas was ik de enige die een instrument mee naar school kon nemen, een meisje speelde piano.)

Maar die muziekleraar wist van wanten, behandelde de complete cultuur- en muziekgeschiedenis, zong met ons vierstemmige koormuziek en zette ons ook aan het werk. Je moest een kort gedicht uitkiezen, of anders kreeg je er een toebedeeld, en dan was de opdracht om daar voor de volgende week een koorcompositie uit te brouwen. Juist, voor menigeen even schrikken maar het werd gedaan, door iedereen.

Ik koos het gedicht De Visser van Ma Yuan van Lucebert (Onder wolken vogels varen …). Dat ik daar een bruikbaar stukje van wist te maken was niet verbazingwekend. Wel wond het me op om het stuk met de klas te mogen repeteren. Tenslotte werd besloten dat ik de meest geslaagde composities met de klas zou repeteren en dirigeren op een openbare schoolavond. In het vervolg dirigeerde ik ook maar de echte koorstukken met de klas. Mazzel heb je nodig.

Lentewijding

Inmiddels had m’n muzikale aandacht zich verplaatst naar de popmuziek; The Soft Machine, Frank Zappa en zijn Mothers of Invention, The Bonzo Dog Doo-Dah Band, Van Dyke Parks, en zo voort. Toch ging ik naar het Scheveningse Kurhaus (waar inmiddels de gesneuvelde stoelen van het tumultueuze Stonesconcert weer gerepareerd waren), toen nog niet veranderd in een goktent. Daar dirigeerde Willem van Otterloo de Sacre du Printemps van Strawinsky. Verpletterend, alsof er een storm over je raast, haren die te berge rijzen. Weliswaar wist ik dat er een verhaal aan deze compositie ten grondslag ligt; indrukken van een lentewijding in het oeroude Rusland. Dat was voor mij echter van geen belang. Het was slechts storm in de oren en soms even een kleine aangename stilte voor nieuwe storm.

Een ding leek me na afloop zeker: zo’n stuk valt niet echt te begrijpen, een soort natuurverschijnsel is het, dit gaat ver boven mijn pet. En hoewel ik nadien het stuk nog vaak hoorde, en de partituur uitvoerig bestudeerde, doet het dat nog steeds. (Een ear-opener voor mij was de versie die Maarten Bon van de Sacre maakte voor vier vleugels. Vier vleugels die samen een heel nieuw instrument vormen: Channel Classics CCS4992.)

In datzelfde jaar hoorde ik een neoklassieke compositie van Strawinsky en was volkomen teleurgesteld; wat een suffe keurigheid. Mijn oren moesten blijkbaar nog opengaan voor de rijkdom in stukken als Dumbarton Oaks, Orfeus of Apollon Musagète.

Poptempel

Componist en muziekanimator Bernard van Beurden, wat hij deed vond ik geweldig. Die had intussen al foeterend op het bestuur de volgens hem muffe Vereniging Jeugd en Muziek verlaten. Hij kwam met een eigen club geheten het Musisch Lab. Onvoorstelbaar, maar hij haalde meteen de voorpagina van het Parool met een item dat me nu voorkomt als wat minder wereldschokkend. De Kop luidde: Van Beurden maakt Hedendaagse Muziek met Amateurs. Dat betekende wekelijks als middelbare scholier in de poptempel Paradiso spelen; met popgroepen, dansers, diaprojecties, stukken waarvan de partituur meer beeldende kunst dan notenbeeld gaven te zien, in pyjama spelen bij een stuk van Ernst Janzs die toen net de Slumberlandband had geformeerd, elektrische viool ook leuk.

Vioolhars en verschraald bier, dat zijn de erbij horende geuren. Herinneren is ruiken.

Orgelstenen

Door eerder genoemde biografie van Charles Ives had ik kennisgemaakt met de mogelijkheid om te spelen met een systeem van 12 tonen. (Op het conservatorium leerde ik later dat Schönberg die uitvinding geclaimd had.) Om daarmee ook wat te experimenteren stelde een bevriende priester me een kerk met orgel ter beschikking. Nu kon ik in die tijd – en nog steeds helaas – niet zo virtuoos overweg met een klavier. En bovendien telde ik op m’n handen maar tien vingers. Hoe nu spelen met die twaalf tonen?

Een herinnering bracht uitkomst, namelijk het spelen met bouwdozen vol stevige rode, witte en blauwe gebakken stenen in allerlei vormen. We hadden wel veertien van die dozen thuis, volgens de handleiding was dat genoeg om het Pantheon mee na te bouwen.

Enfin, bouwdozen mee naar de kerk en ook een paar bakstenen. Het werkte voortreffelijk: stenen in een 12-toons-formatie op de toetsen van het orgel, lekker wijde ligging, en wat bakstenen op de voetpedalen voor het basregister. Door het verplaatsen van de stenen en het gebruik van de registers was er veel fraais aan het orgel te ontrukken. Een soort Klangfarbenmelodiek maar dan op mijn manier.

Een extra effect wordt bereikt als je de motor van het orgel stopt, het akkoord zakt als de lucht opraakt in en neemt kort daarop met een zucht afscheid. Die hele onderneming moet er wel merkwaardig uitgezien hebben, de priester was er niet helemaal gelukkig mee, hij was bovendien bezorgd om het ivoor van de orgeltoetsen.

Onlangs heb ik die stenenbouwdozen weer opgediept en gebruikt bij een cursus muziek als onderdeel van een coachingstraject voor managers. Hier gebruikte ik de stenen om de cursisten muzikale veranderingen te laten markeren, de stenen zelf gooiden hoge ogen.

Tip voor luie leerling

Een voorval tijdens mijn eindexamen HBS-b waarin Strawinsky een rol in speelde. Ik had een bijzondere lerares Frans, mevrouw Schaap. Jammer dat je zulke mensen achteraf pas gaat waarderen. Deze dame had een heldere kijk op mijn lui persoontje. Jij gaat voor je mondeling toch niet erg je best doen dus heb ik een raad die ook nog tijd spaart. Terwijl je ploetert op de exacte vakken zet je de radio aan en stemt af op de franse nieuwszender. Hele dag gewoon aan laten staan, niet naar luisteren, maar echt, het helpt.

Briljante raad, maar meer dan dat. Zes april 1971, het exacte uur weet ik niet meer want ik luisterde niet zoals aangeraden, maar op een gegeven moment maakte ik uit de verandering van toon op dat er iets belangrijks was gebeurd in de wereld. Igor Strawinsky overleden, en Frankrijk deed z’n best – gedeeltelijk terecht – om deze dode te annexeren. Natuurlijk wist ik dat Strawinsky een groot componist was maar wat volgde maakte hem groter. Gedurende die hele dag gaf de Franse radio een overzicht van al z’n werken.

En dat maakt toch wel indruk; zoveel muziek uit één hoofd. Bovendien die prachtige door het westen en de wodka gekleurde Russische stem tijdens een orkestrepetitie: Zdier Fwriendsj, pleaze, you gave to play zdis with some woeodka and much loove. Pleaze oeanze moore.

Galerij der Grote Meesters

1969, Carré, Holland Festival, een eksperimenteel (sic.) opera project genaamd Rekonstruktie. Een wervelwind aan klanken, allerlei stijlen door elkaar, bedacht door vier componisten in samenwerking. Louis Andriessen was er een van. Ook nog twee schrijvers erbij; Claus en Mulisch. Orkesten tegenover elkaar opgesteld in de zaal, verschillende dirigenten. Een operaspektakel waar ik me inhoudelijk niets van kan herinneren. Wel de opwinding die het bij me veroorzaakte en de wens: zoiets wil ik ook kunnen maken.

In 1971 ging ik naar het Amsterdams Conservatorium: viool en schoolmuziek. De durf om de bovengenoemde wens te honoreren had ik niet. Componisten staan tenslotte in de galerij der Grote Meesters: Binchois – Buxtehude - Bach – Beethoven – Berlioz - Brahms – Britten – Berio - en met een G kom je wellicht ook wel in een rij maar dan moet je wel heel grote pretenties hebben. Het heeft jaren geduurd voordat ik me wel eens componist durfde noemen, inmiddels doe ik dat zo min mogelijk. Een componist werkt aan een oeuvre, ik maak muziek voor de projecten die ik belangrijk vind en voor de mensen waarmee ik werk. Het ontzag voor de Grote Klassieken zit er blijkbaar sterk ingebakken.

Op het conservatorium hield ik het overigens maar een paar jaar uit. Hoewel ik met dankbaarheid terugdenk aan lessen van bijvoorbeeld Ton de Leeuw, Jos Kunst, Jan Boeke en Daan Manneke, kreeg ik de zenuwen van de Grote Kunst van het Conservatorium toentertijd. Met vallen en opstaan en schade en schande heb ik in de praktijk later moeten leren wat ik wilde doen. Grotendeels autodidact, dat heb ik nog zeer lang zo goed mogelijk geprobeerd te verbergen, inmiddels denk ik dat het ook wel wat heeft.

Vluchtige schoonheid

Zonder zulke gebeurtenissen, zonder al die indrukken eromheen, het hele panorama waarin de muziek z’n rol speelt, was ik nooit van muziek gaan houden, laat staan dat ik er een beroep van had willen maken. Elke musicus zal dat herkennen en heeft weer andere basaal muzikaal vormende herinneringen.

Het gaat wat mij betreft altijd om live uitgevoerde muziek. Voor mij zijn opnames uitsluitend:

- een goede manier om je het live uitgevoerde te herinneren

- een mogelijkheid om met iets nieuws kennis te maken

- studiemateriaal

Ik hoorde Bach spelen op een manier die je beter niet op CD zet.

Jacques Holtman speelde een vioolpartita bij de begrafenis van een vriend van ons, de cellist René van Ast. Hij sneed bijna zijn instrument doormidden, omdat hij radeloos was en kwaad, het ging ons door merg en been. Geen mooie muziek, maar wat een bijzondere Bach. Nu weten we allemaal dat Bach niet om zeep te helpen is, maar hier was meer aan de hand, een uit nood geboren extreme opvatting, ongeschikt voor het medium CD.

De werkelijk muzikale ervaring is altijd live. Die stelling mag dan een open deur zijn, maar moet toch steeds weer opnieuw verdedigd, zeker als er financiële consequenties aan zijn verbonden.

Een boel geld die symfonieën. Charles Ives: ruim 100 man op podium en twee dirigenten. Moet dat? Het staat toch allemaal op CD in tienvoudige interpretatie. (Het Kruidvat dumpte zelfs een totaaldoos Schostakovich in de huiskamers naast de dozen Aangenaam Klassiek, de New Age Soundscapes en Sesamstraatliedjes. Zo goed als gratis.)

Voorstellingen – met name voor kinderen – waarin de muziek niet live ten gehore wordt gebracht is een vorm van armoe. Het is verwaarlozing van een vrij erge soort.

Muziek is: een gebeurtenis op die bijzondere dag

op die specifieke plek

met die akoestiek

door die en die musici

ter gelegenheid van

meegemaakt met

en zo voort

Muziek is onherhaalbaar.

Een symfonie van Mahler stelt weinig voor, niet meer dan papier bedrukt met inkt.

Als dat tot leven wordt gewekt gebeurt er iets eenmaligs. En oeps, weg is het weer, verdampt. (John ter Marsch spreekt van de hoge verdampingsgraad van alle podiumkunsten, goede typering.)

Onherhaalbaar, en juist daarin schuilt haar vluchtige schoonheid.

Muzikaal sediment

In 1971 werd aan het conservatorium als experiment het vak Hedendaagse Muziek geïntroduceerd. Dat begon dan wel met de behandeling van Claude Debussy die toen al 53 jaar dood was. Wereldmuziek was nog niet uitgevonden, van jazz en pop was geen sprake. Sterker nog, je kon toen aan de Bachstraat no.1 (mooie symboliek) als pianostudent, na een keer gewaarschuwd te zijn, van de opleiding verwijderd worden als bekend werd dat je schnabbelde in een jazzcombo. Ik ken iemand die het overkwam. Relatief kort geleden, maar andere tijden, terug naar de onze.

Een paar jaar geleden gaf ik een cursus muziekgeschiedenis. Bij het voorbereiden werd ik me ervan bewust dat dit onderwerp inmiddels voor mij een totaal andere invulling heeft gekregen dan tijdens mijn muziekstudie. Toen een nuttig en interessant overzicht van jaartallen, stijlen en namen. Nu een soort innerlijk landschap, een panorama van alle door mij gehoorde muzieken en de daarbij behorende herinneringen.

Een soort sediment van klanken en beelden.

Als sediment, afzettingsgesteente, zo voelt dat.

Open raam

Hoewel ik na de afgebroken studie 7 jaar op voornamelijk middelbare scholen muziekles gaf - overigens met veel plezier – heb ik veel dierbare herinneringen aan die tijd, maar gek genoeg geen (het gaat bij dit werk tenslotte over kinderen die je liefde voor muziek wil bijbrengen) die in dit verband passen.

Wel ontdekte ik dat ik effectieve theatermuziek wist te schrijven, bijvoorbeeld een partituur voor De Kaukasiche Krijtkring van Brecht als een alternatief voor die van Paul Dessau die ik toen niet zag zitten. Ook arrangeren – voornamelijk koorstukken maken uit wat dan ook – leerde ik leuk vinden. En zo is het nog steeds voor mij: arrangeren is iets nieuws maken en een niet minder creatieve daad dan componeren. Daar wordt verschillend over gedacht.

Wel markant was het volgende.

Ik was op een warme zomerdag – de ramen van de klas stonden open – middenin iets wat me als buitengewoon serieus voorkwam, de leerlingen aangenaam geïnteresseerd en gemiddeld rustig. Loom. Opeens ontdekte ik dat een van hen erg aandachtig was, maar dat die aandacht niet gericht was op mijn inspanningen. Dus liep ik naar achterin de klas waar de jongen zat en ontdekte dat hij met een transistorradio zat te knoeien.

Dat deed me in woede ontsteken, ik greep zijn dierbaar speelgoed en met een fraaie worp gooide ik het door het open raam naar buiten. We hoorden het even later op de stenen van het schoolplein uit elkaar spatten. De klas was er stil van en voor de rest laat het geheugen me in de steek, ik vergat trouwens het voorval volledig. Die jongen was toen twaalf.

Jaren later kwam er een nieuwe tenor zingen in het koor dat ik leidde. Het bleek oud-leerling Frank Willemsen te zijn die me het gebeuren met zijn radio in herinnering bracht en vertelde dat dit incident een van de verhalen is die hij met plezier koestert.

Er wordt je soms veel vergeven.

Vijand van het volk

Een andere leerling – student beter gezegd – die me een spiegel voorhield kwam op de eerste dag na de grote vakantie ontzet op me aflopen. Dmitri Schostakovich is gestorven!. Meester wist van niets.

Nu is Schostakovich overleden op 9 augustus 1975, dus dat was gebeurd tijdens de grote vakantie. Afgezien daarvan, ik wist dat de Rus bestond maar kende o schande niet meer dan zijn Leningradsymfonie waar ik niet van hield.

Ter verzachting van mijn onkunde: op dat moment was in Nederland nauwelijks doorgedrongen dat Schostakovich meer was dan een componist van de sovjets bejubelende tonale schettermuziek. Hier heerste over deze Rus deels nog een opvatting waarover Stalin tevreden zou zijn geweest. De Grote Leider was tenslotte competent op alle terreinen, dus had hij ook verstand van muziek. Daardoor kon Stalin in 1936 concluderen dat zijn hofcomponist meer chaos dan muziek produceerde en dat hij dus een vijand van het volk was. Zo simpel is dat.

(De enige winst van deze controverse was de geboorte van een nieuw woord: pornofonie.)

Youri Egorov

In 1980 zette ik een punt achter alle lesgeverij. Een jaar lang waren mijn instrumenten de zaag, de hamer en de lastang. Maar op m’n pad kwam o.a. het Centraal Kamer Koor.

Op het repertoire hadden we 3 Russisch-orthodoxe liturgieën van Strawinsky staan.

Dat was de reden om ons uit te nodigen om de uitvaart op te luisteren van de jong aan Aids gestorven pianovirtuoos Youri Egorov.

We gingen een duistere zaal binnen die was volgepakt met een Genootschap verdrietige Russische homo’s, voor hen stond de kist, wij werden weer daarachter geparkeerd.

Een wenk en we konden ons best doen. Zo herinner ik me dat. Het was zingen en weer wegwezen dus het was maar een kort moment.

Ik herinner me de gedachte: Muziek is bij uitstek geschikt voor begrafenissen want een beeld van het leven zelf; een begin en een eind en vaak gevoeld als te kort.

En een toespraak dan, of een gedicht? Daar kan toch hetzelfde voor gelden? Niet helemaal, want muziek is abstract en daardoor even onbegrijpelijk als het leven zelf, muziek verwijst uitsluitend naar zichzelf.

Daarom.

Beeldschone nicht

Nicht Karin - mijn vrienden noemden haar je beeldschone nicht – was nog nooit in het Concertgebouw geweest. Dus gingen we. Op het menu stond Mahler VII, onder Haitink, onze vriend Guus Dral op contrafagot.

Het voordeel van Mahler is dat je echt de tijd krijgt om erin te raken, hij neemt er goed de tijd voor. Het laatste deel is feestelijk maar ook stevig hysterisch, met flink veel gehamer op plaatklokken waar we niet ver vanaf zaten. Karin zat er echt goed in en hupte in haar stoel op en neer, kneep in m’n knie en was alles en iedereen om haar heen even vergeten. Op een gegeven moment werd het haar te veel en ontsnapte haar de kreet Jezus allemachtig!

Kan gebeuren, en het leek geen probleem want Mahler produceert voldoende decibellen om z’n kreet op te slokken. De timing was echter ongelukkig; een onverwachte generale pauze; dramatisch moment; Haitink op z’n best, en nu werd zijn mooi muzikaal moment verpest door wat hij waarschijnlijk voor een godsdienstwaanzinnige hield. Een verstoorde blik en de generale pauze was weer voorbij. Prachtige Mahler, schitterende nicht.

De muziek van Mahler is voor mij uiteraard meer dan deze anekdote, maar de combinatie van de opgewonden uitroep en de aard van Mahlers muziek maken dat ze samen onverbrekelijk zijn afgezet in mijn muzikaal sediment.

Karin was er later de oorzaak van dat ik eenmalig een optreden van MaxTak moest verzaken. In 1994 werd ze in Siërra Leone door kindsoldaten samen met man en kind doodgeschoten. Bij de begrafenis zongen we met het Centraal Kamer Koor andermaal de 3 Russisch-orthodoxe liturgieën van Strawinsky.

Op datzelfde moment dirigeerde Arjen Berendse in het Concertgebouw vanachter zijn bas MaxTak in The Kid van Chaplin, nadat wij in een nachtelijke sessie de muziek en de film op video hadden doorgenomen.

Ik ben niet erg gevoelig voor het idee dat zulke coïncidenties van een hoger plan afkomstig zijn, maar de herinnering aan het samenvallen van deze ingrediënten roept wel een sterke emotie op.

Schapenconcert

Mijn merkwaardigste optreden is ongetwijfeld een concert met uitsluitend schapen als publiek (ik vermoed dat Debora erbij was en ook Frederike). Een in Nijmegen beroemde rocker, ik ben zijn naam vergeten, was ontzet geraakt over de voorgenomen massale slacht van schapen in Australië, uit economische overwegingen. Daar ging hij iets aan doen, een statement afgeven zei hij. Een concert met een publiek bestaande uit 500 schapen, plaats van executie de duinen van Texel.

Het Ricciotti Ensemble leek hem het meest geschikte orkest om deze klus te klaren.

Een goed bezochte persconferentie vooraf gaf inzicht in zijn statement, fotografen mochten daarna als enigen op grote afstand met telelens het concert bijwonen. Hij was heel serieus over deze onderneming, betaalde onze reis en ontving ons als vorsten, dus ik besloot het maar zo normaal mogelijk aan te pakken.

Ze hadden een mooi cirkelvormig podium midden in de duinen gebouwd, daaromheen een aantal cirkelsegmenten waarin 500 schapen waren samengehokt. Eigenlijk brachten we gedurende 50 minuten een heel gewoon concert; opkomen, stemmen, elk stuk leuk aankondigen en dan zo mooi mogelijk het programma spelen.

We speelden Mozart, Breuker en wat al niet, ook een zangeres was van de partij. Orkestleden vertellen achteraf dat juist bij het premièrestuk van Chiel Meijering de schapen extra amoureuze sprongetjes op elkaar begonnen te maken. Ik kan het niet bevestigen, ik was te druk bezig. Chiel die er niet bij was weet het wel zeker.

Krankzinnig eigenlijk dat je zoiets met relatieve ernst tot een goed einde weet te brengen. Veel moeite kostte dat niet. Wat natuurlijk daarbij hielp was de prachtige locatie en het geplande moment: vlak voor zonsondergang, het was warm en onbewolkt. Ik weet wel dat ik er even echt zenuwachtig van werd. Slotakkoord afslaan en dan, ja wat dan, normaal zwaai je lof toe aan de musici en buig je wat. Buigen voor mekkerende en op elkaar springende schapen? Toch maar gedaan.

Het had ondanks de krankzin van de hele onderneming een soort rituele ondertoon, en zo had onze rocker het waarschijnlijk ook bedacht.

Klokken van de Grote Bavo

De meest bekende compositie van Charles Ives is ongetwijfeld The Unanswered Question. Een zeer trage en uiterst zachte koraalmelodie in de strijkers, een trompet die vanuit de verte steeds opnieuw een muzikale vraag stelt, en weer elders opgesteld een blazersgroep die in steeds heftiger bewoordingen de vraag lijkt te willen beantwoorden maar dat tenslotte niet doet.

Charles Ives, de grote vernieuwer van over de oceaan, inspirator van veel componisten, verdiende overigens zijn geld als assuradeur. Behalve dat hij goede noten kon schrijven noteerde hij ook boeiende gedachten over muziek. Hij stelde zich bijvoorbeeld de vraag: klinkt een zacht spelend orkest dichtbij hetzelfde als een hard spelend orkest in de verte? In al z’n simpelheid; die vraag was nog nooit gesteld. Ook stelde hij zich voor dat onverwachte geluiden een plek konden innemen in zijn composities. (Die gedachten staan opgetekend in zijn nog steeds actuele Essays before a sonate.)

In zijn nooit gerealiseerde Universe Symfony moesten ontelbare koren en orkesten in het landschap verspreid meedoen, liefst op bergtoppen staan, in de dalen rondzwerven en zelfs op vlotten de rivieren afvaren. Zo’n componist. (Google vertelt me net dat het Noord Nederlands Orkest dit seizoen een poging waagt met een eenvoudige reconstructie ervan. Of ze ook op vlotten het Damsterdiep gaan bevaren waag ik te betwijfelen.)

Dat stuk over die onbeantwoorde vraag speelden we met het Ricciotti Ensemble op een van de mooiste concertzalen. Ik zeg òp want het betrof de grote markt van Haarlem waaraan de Grote Sint Bavo staat. Een strijkorkest in het midden van het plein, daaromheen heel veel publiek, achter dat publiek de blazers en hoog daarboven, vanuit een raam van de Bavo, de trompetvraag.

Bij toeval is daar een CD opname van die regelmatig door de radio wordt gebruikt vanwege de live-extra’s die zo typisch Ives zijn. En inderdaad hoor je het publiek stil worden en de zachte strijkers eruit tevoorschijn komen, een brommer doorsnijdt de stilte, een helikopter vliegt over en tenslotte klinken er kinderstemmen die elkaar in de zo typerende vallende terts toeroepen en antwoord geven. De kindertertsen lijken goed te kloppen in de toonsoort van het koraal. Het stille slotakkoord zo lang mogelijk aangehouden en dan voegt de Bavo ongeorganiseerd een puntje toe: de klok slaat eenmaal. De CD beluisterend zou je kunnen denken: erin gemonteerd. Zo is het niet, wel een ongesigneerd cadeautje.

Een vergelijkbare ervaring had ik in Avignon op het prachtige plein bij de kathedraal (Place d’Horloge?). Hetzelfde stuk van Ives waar middenin opeens een rinkelbellende en mantra’s roepende groep Hare Krishna’s dwars door het stuk heen liep en weer in de verte verdween. Heel Iviaans, helaas is daar geen opname van.

Aan de Haarlemse Grote Markt staat naast de Grote Bavo de Vleeshal, tegenwoordig een museum. Harry Habets, voormalig MaxTak pianist, loopt daar nog steeds regelmatig langs zo bleek. Voor architectuurtheater BEWTH werkte ik daar op zolder aan een voorstelling die wel een beschrijving waard zou zijn, maar dat wil ik hier niet doen.

De voorstelling speelde ‘s avonds en het was hartje winter. Middenin de voorstelling opent een opvallend geklede en gekapte dame het raam, buigt zich uit het venster naar buiten, en roept over het verlaten plein: Alfred, binnenkomen!. Een Duitse actrice, dus met een stevig accent. Tweemaal op een avond en dat weken achter elkaar elke dag. Dat verhaal vertelde ik aan Harry, hem berovend van de mystiek van een onverklaarbare herinnering, hij had er zich meermalen over verbaasd op weg naar huis,

de dame nagekeken en wellicht wel Alfred willen zijn.

Stellen van onbeantwoorde vragen

Vragen die bleven liggen na het schrijven van een subsidieaanvraag voor MaxTak:

- Over de noodzaak van live uitgevoerde muziek gesproken, hoe begroten we die?

- Is de 8e symfonie van Mahler – de Symfonie der Tausend - muzikaler dan een solosonate van Bach?

- Is Mahler dan muzikaler dan Bach?

- Is Bach goedkoper dan Mahler??

- Is het dubbelconcert van Bach tweemaal zo duur als Bach’s solosonate?

- Half zo muzikaal, of juist dubbel?

- Zou het een goed idee zijn om componisten te verplichten om per jaar minimaal een solosonate te schrijven?

- Hoe moet ik mijn Buma-declaratieformulier invullen voor Stille Muziek?

- Hoe moeten musici worden betaald die voornamelijk rusten spelen?

- Is een rust niet juist het meest expressieve middel van een componist?

- Hoeveel kost de generale pauze uit Strawinsky’s Orfeus (een van de mooiste lege maten ooit gecomponeerd), bij het moment dat Orfeus omkijkt om te weten of zijn geliefde Euridice hem wel volgt?

- Zou een calculerende overheid zich eigenlijk niet zulke vragen moeten stellen?

- Doen getallen in de muziek er toe?

- Is een pentatonische toonladder minder muzikaal dan een uit zeven tonen opgebouwde diatonische? En is dan een dodecafonische reeks weer superieur daaraan?

(Misschien is dat wel de onbeantwoorde vraag van Charles Ives, want het zal toch niet toevallig zijn dat in The Unanswered Question de trompet met 5 tonen, de strijkers met 7 tonen, en de blazers met 12 tonen zijn vormgegeven. Daar heb ik musicologen nog niet over gehoord. Vergeet niet dat Ives zijn geld verdiende met het verkopen van verzekeringspolissen. Hij had verstand van getallen.)

- Moet je onbeantwoorde vragen eigenlijk wel betalen?

- Heeft het zin zulke vragen te stellen?

- Men zegt, de vraag stellen is hem beantwoorden, is dat zo?

Ik dirigeer alleen maar Schubert

Zowel bij het Ricciotti Ensemble als bij MaxTak keerden de gehandicapten uit m’n jeugd geregeld terug als publiek.

Het Ricciotti Ensemble speelde jaar regelmatig in een inrichting te Purmerend. Iemand uit het publiek laten dirigeren: als je de goede treft kan dat wat moois opleveren. (Weinig wetenschappelijk waarschijnlijk, maar het extra chromosoom dat een patiënt met het syndroom van Down kenmerkt wordt wel het muzikaal chromosoom genoemd.)

Dus staat er een elk jaar groeiende rij mongolen klaar om te willen dirigeren. Daaronder ook Henk in een rolstoel die me bij aankomst meteen bij de naam roept, heeft hij van vorige keer onthouden, want hij wil zich onderscheiden en vindt de rest maar een beetje achterlijk.

Goudoever, ik hoop dat je iets van Schubert bij je hebt want tegenwoordig dirigeer ik het liefst Schubert. Pakt een vaas met verschillende stokken en trekt er een uit. Dit is nou een heel geschikte stok om Schubert mee te dirigeren.

We hadden geen Schubert bij ons, met een flauwigheid afschepen is niks, maar ik weet niet meer hoe ik het heb opgelost.

Bij deze herinnering voegen zich natuurlijk ook de MaxTak optredens in Bronlaak te Oploo, in de Van den Berg Stichting en zo meer. Tijdens de voorstelling Griezelen zagen we een aantal gehandicapten zich vastklampen aan de benen van onze ernstig in nood gerakende zanger Beppe Costa.

Oerol-emigranten

In 2004 zowel als in 2006 verzorgde MaxTak op het Oerolfestival een bijzonder evenement. Een oplegger als podium, opgesteld tegenover de laatste boot met festivalgangers op weg naar huis. De verbeelding een week lang aan de macht maar nu naar een volle E-mail inbox, de kinderen weer bij opa&oma ophalen en aan het werk, voorbij verbeelding, tot volgend jaar.

Zeker de eerste keer hadden we met dit optreden niet meer in de zin dan iets leuks doen voor de eilandverlaters. Beide jaren regende het op het moment suprème pijpestelen. Wat mij betreft kan dat worden opgenomen in de lijst met technische gegevens: gestemde piano en veel regen.

Door de hele ambiance – festival, haven, versterking, massa’s mensen – had het iets van een popconcert en kreeg het een onverwachte uitwerking. Tijdens het Slavenkoor uit Nabucco gaf rederij Doeksen ook nog een bijdrage met de scheepshoorn, trossen los, de boot een beetje slagzij met een zingende en zwaaiende mensenmassa aan één kant van de boot, en op de wal de nablijvers; zingend en gedeeltelijk tranen wegpinkend. Merkwaardig, blijkbaar een onverwachte pavlovreactie doordat het geheel deed denken aan vroeger tijden: emigranten op weg naar een nieuw leven. Dramatisch afscheid.

Over weemoed gesproken; ik geloof niet zo in weemoedige muziek, noch in vrolijke, droevige, tergende, aangename, griezelige, burgerlijke, socialistische of vernieuwende muziek.

Natuurlijk speelden we op Terschelling qua tekst de weemoed zelve – het slavenkoor – maar ik ben ervan overtuigd dat we met een vrolijker muziek iets vergelijkbaars hadden opgeroepen. In een andere context had het Slavenkoor juist weer onze lachlust kunnen opwekken. De context bepaalt welke gevoelens en gedachten door de muziek worden opgeroepen. Onze Oerol-afscheidsconcerten zijn er een voorbeeld van.

Discokabouter

Ik ben vergeten wie me het verhaal vertelde maar het gaat als volgt.

Binnengekomen in een lawaaiige disco, en nog wennend aan het nerveuze licht, ziet hij een discobol. Dat is normaal. Merkwaardig is dat hij in de discobol even een kabouter dacht te zien. En ja, bij nadere bestudering was er vanaf één plek bekeken inderdaad een kabouter in de bol te zien. Op alle andere plekken evenwel slechts een kleurrijk spetterende bol. Vreemd.

Hij ging op onderzoek uit en ontdekte tenslotte het vermoedelijk geheim. Iemand had ongetwijfeld op de spiegeltjes van de stilgezette bol een dia van een kabouter geprojecteerd. De spiegeltjes projecteerden nu op hun beurt onderdelen van de kabouter op de omringende witte muren. Een onherkenbaar gefragmenteerd kleurvlakkenpatroon. Gewapend met kwast en verf vulde de tovenaar de kleurvlakken op de muren met de juiste kleuren in. En klaar was Kees.

Sindsdien pakt de draaiende bol de kleurvlakken van de muren en construeert daaruit – alleen te zien op die speciale plek, namelijk waar de projector stond – de geheimzinnige kabouter.

Ik vind het een even plausibel als onwaarschijnlijk verhaal en zou het graag samen met John nog een keer willen uitproberen. (Voor gebruik in een voorstelling niet erg handig, tenzij je een voorstelling voor één persoon speelt.)

Deze kabouter vind ik een prachtige metafoor voor het maken van MaxTak muziektheater.

Bij de voorbereiding ontstaat het beeld van het geheel in het hoofd, we projecteren het in onze gedachten. Daarna verdelen we het werk en gaan alle sections apart aan de slag.

Tekst schrijven, muziek componeren, kostuums ontwerpen en vervaardigen, een lichtplan, een geluidsplan, een toneelbeeld, projecties, repeteren in alle mogelijke stadia en wat al niet meer.

Tenslotte komt dat allemaal weer bij elkaar en vormt het één geheel. De voorstelling gaat draaien. Hoe beter de voorstelling hoe minder je de veelheid ziet waaruit die is opgebouwd. En als het lukt is het steeds weer een wonder, een wonder van ogenschijnlijke eenvoud.

Stille muziek

Een meer geslaagde compositie van mijn hand, hoe gek het ook moge klinken, vind ik Stille muziek. (Er bestaat geen CD opname van, zo zie je hoe beperkt dat medium is.)

Het is hier niet de plaats om het project Vijf Kamers te bespreken waarin dit stuk een rol speelde. Er hadden andere keuzes kunnen worden gemaakt, maar ondanks dat, en inclusief de tekortkomingen van deze voorstelling, behoud ik een goede herinnering aan vele episodes eruit. Ik had het niet willen missen.

Dat stuk zou ik nog wel eens willen herschrijven samen met een regisseur / choreograaf en willen horen en zien uitgevoerd, liefst in een grote klassieke concertzaal. Het zal veel theatraal spel van de uitvoerders vergen. De kunst van de intentie, de kunst om iets te suggereren, het bijna niets doen.

Ik zou hopen op een soort spel zoals ik dat in alle perfectie bij bewegingstheater BEWTH aantrof. Neem dan acteurs zou men kunnen opwerpen. Dat gaat echter niet want we willen geen orkestleden zien die net niet geloofwaardig een instrument hanteren. Bovendien zou ik het stuk willen laten beginnen met een stevige en uitbundige hoorbare episode.

Daaruit ontstaat dan stap voor stap de stille muziek, gaandeweg steeds meer onhoorbaar maar steeds meer luid en duidelijk zichtbaar.

En dat alles toch het liefst niet in een theater maar in en concertzaal omdat daar het verwachtingspatroon de muziek is.

Under Milk Wood

Op mijn boekenlijst voor het eindexamen Engels stond het lekker dunne (alweer lui) werkje Under Milk Wood van de Welshman - dichter Dylan Thomas. De ondertitel luidt a play for voices en hij schreef het niet lang voor zijn dood in 1953 voor het medium radio, als hoorspel dus. Ik geloof niet dat het toen veel indruk op me maakte, maar het kwam me voor als aangenaam onbegrijpelijk en modern. (De in alcohol gedrenkte dood van de dichter verhinderde helaas de samenwerking met Strawinsky die had moeten leiden tot een opera. Nu moeten we het doen met The Rake’s Progress.)

Inmiddels is het een tekst die me zeer dierbaar is, die ik beschouw als de meest muzikale theatertekst, en die ik min of meer uit het hoofd ken. Ik heb de indruk dat het werk op dit moment iets minder in de belangstelling staat.

Wat een prachtige taal, voortreffelijk in het Nederlands vertaald door Hugo Claus, eigenlijk een avondvullend gedicht. Het bezingt een dag uit het leven van de uitzonderlijk kleurrijke bewonders van het Welshe havenstadje Llaregyb, gelegen onder het melkwoud. Er komen 33 bewoners aan het woord en de beschrijvingen worden gedaan door twee vertellers.

Het is uitdrukkelijk geen toneeltekst – hoewel met regelmaat als zodanig gebruikt – het is allemaal orenwerk met taalvirtuositeit van de bovenste plank.

In 1992 had ik het geluk om een keer in alle rust te kunnen werken aan een opdracht, geen andere bezigheden dan componeren. Deze tekst dus; voor koor, solisten, spreekstemmen, tapes, en een instrumentaal septet. Bovendien was ik niet bij de uitvoering van het project betrokken en kon ik, niet gehinderd door overwegingen van praktische aard, heerlijk alleen maar noten bedenken.

Ik zou dolgraag Under Milk Wood opnieuw ter hand willen nemen, zoiets kan altijd weer anders aangepakt.

Naar aanleiding hiervan een terzijde over het hercomponeren van eigen en andermans composities. Regelmatig luisterde ik naar het radioprogramma Diskotabel waarin een panel bestaande uit bekende musici verschillende interpretaties van werken bespreekt. Daar hoorde ik een aantal keren een compositie typeren met iets in de trant van: …en dan weet je toch weer zeker dat het hier een componist betreft die precies weet wat hij doet, …dat dit stuk toch alleen precies op deze manier geschreven kon worden…precies zo en niet anders…. Nou kan ik me wel inleven in zo’n uitspraak maar ik vind het in wezen een uiterst oncreatieve opvatting. Het lijkt me dat het altijd anders kan en het komt me voor dat zelfs de allergrootsten daarvan overtuigd waren. Neem het oeuvre van Strawinsky, één groot onderzoek hoe hetzelfde op steeds weer andere manieren kan worden uitgewerkt. Veel recycling van eigen werk en niet geboren uit gebrek aan inspiratie. Steeds weer bijschaven en omgooien.

Ook Bach, met als prachtig voorbeeld het 3e Brandenburgse strijkconcert dat hij in een heel nieuwe jas, met blazers, presenteert als de ouverture van de Pinkstercantate no.174.

Mozart? Bij Mozart aarzel ik op dit punt; status aparte.

Aarzelende stationsklok

Tijdens de maanden dat ik aan Under Milk Wood werkte was ik regelmatig onderweg per trein. Op stations is er altijd zo’n prachtig ouderwetse ronde stationsklok die gelukkig slechts op enkele plaatsen is vervangen door een digitale uitvoering. In de tekst van Dylan Thomas is er een passage:

Tijd gaat voorbij, luister. Tijd gaat voorbij. Een uil vliegt huiswaarts langs het kerkhof van Bethesda, naar een kapel in een eik. Je kan de liefdeszieke houtduiven in bed horen koeren. Een hond blaft in zijn slaap, vele erven ver. De stad rimpelt als een meer in het ontwakende waas. En de dageraad kruipt nader. Tijd gaat voorbij.

Die passage probeerde ik samen met de stationsklok vorm te geven in m’n hoofd. (Daarbij moet je dan wel oppassen dat medereizigers geen al te vreemde indruk van je krijgen.)

Nou is er met die stationsklokken iets vreemds aan de hand. Vlak voordat de secondewijzer de hele minuut bereikt aarzelt hij, maakt een moment pas op de plaats, lijkt even na te denken, om daarna weer ordentelijk springend aan zijn nieuwe ronde te beginnen.

Ergo, die stationssecondes zijn helemaal geen secondes. (Ofwel: de stationsminuut is langer dan een minuut, en dat lijkt me toch wel heel onwaarschijnlijk gezien deze mogelijkheid ertoe zou leiden dat dan een dag geen echte dag meer is er vervolgens al helemaal nooit meer iets van de dienstregeling terecht zou komen. Laten we ervan uitgaan dat stationssecondes korter zijn dan echte secondes.)

Dus heren en dames componisten pas op: op stations tikt het niet van MM=60.

Het was me in dat verband al eerder opgevallen dat heel veel stukken staan in Image=60 of rekenkundige afleidingen daarvan. Waarom? We hebben toch het hele Maezel-scala ter beschikking. Ook bij mijn werk aan Under Milk Wood bleek ik bij controle per metronoom vaak op diezelfde tempi uit te komen. Tot ik de oorzaak ervan ontdekte, heel logisch maar toch: een zacht tikkende keukenklok beïnvloedde zonder dat ik me daarvan bewust was de tempi van de stukken. Die klok ging dus uit en geeft nog steeds dat tijdstip aan. Waarschuw componisten dus niet alleen voor de stationsklok maar ook voor hun zacht tikkende huisklokken. (Stockhausens genoteerde Image=MM 53,5 is natuurlijk ook weer overdreven, hij is toch geen Zwitser.)

Muzikaal perspectief

Graag noem ik hier nog een nader uit te werken plan dat als volgt ontstond.

Iedere muzikant kent het volgende verschijnsel. Het stuk waarin je meespeelt wordt sterk bepaald door de partij die je erin speelt. Door het perspectief van waaruit je het als uitvoerder waarneemt wordt het dat stuk. In feite is dat een ander stuk dan datzelfde stuk beluisterd als toehoorder. Dat effect is heel sterk bij zangers van koormuziek omdat het bijvoorbeeld bij polyfone koormuziek draait om even belangrijke melodieën, en je als zanger in een koor ook nog wel eens van stem kan wisselen. Wie de sopraan zingt ervaart een wezenlijk andere compositie dan wie de alt zingt. Dat betekent dus dat er evenveel varianten van een compositie bestaan als er uitvoerenden zijn, althans voor musici, de luisteraar is buiten en kent slechts één versie.

Peter Onnes en ik waren ooit een mixage voor een MaxTak CD aan het maken. Heerlijk werk is dat, bijschaven en politoeren. Dan kan je een instrument eruit pikken en het wat naar voren halen met een soort inzoom, wat meer of wat minder orkest eromheen, of een bepaalde section eruit lichten.

Dat bracht me op de gedachte: zou het niet een spannend hoorspel (geen film, geen muziektheater) opleveren als je dit fenomeen en de techniek zou gebruiken om een goedgeschreven monoloog en een orkestwerk te laten versmelten? Die tekst zou geschreven moeten worden door een schrijver met wat meer verstand van muziek dan gemiddeld een schrijver heeft. Ik denk bijvoorbeeld aan Elmer Schönberger die het succesvolle Kwartetten schreef voor Toneelgroep Amsterdam i.s.m. het Mondriaan Kwartet.

Die tekst kan werkelijk van alles bevatten; dramatische beschrijvingen, de problemen waar de spelers mee worstelen, trivialiteiten zoals O jee, ladder in m’n nylon of wat kijkt ie weer gespeeld hemels, de bevlogenheid, de irritaties onderling, etc. Die monoloog gevat in een doorlopende muziek, namelijk de muziek die in het verhaal aan de orde is. En dan die muziek weer technisch zo bewerkt dat het perspectief wisselt al naar gelang er sprake is van deze of gene uitvoerder. Alsof je in de hoofden kruipt en in de instrumenten. Zover inzoomen dat je de kleppen of de hars gaat horen, gesnuif, het speeksel, het maattikken van een voet, het wrijven van een strijkende mouw, een harteklop, geborrel van een maag, het omslaan van partijen en steeds, al is het van verre en uiterst ijl: de compositie. Een reis door het hele orkest. Ik denk dat dit nog niet zo gedaan is.

Nu het plan er zo staat – ben ik vaag genoeg? – hoop ik maar dat er een syllabe van te begrijpen is. In mijn voorstelling is het uiterst spannend.

Tot zover.

Dat ik dit schrijven laat eindigen met enkele nog te realiseren plannen wil niet zeggen dat ik hierbij solliciteer naar de uitvoering daarvan door MaxTak. Op de een of andere manier horen ze bij het ontstane verhaal, en bij herinneringen behoren tenslotte ook onvervulde dromen, zou ik zeggen.

Ik zou zeggen
 zou ik zeggen
  wat ik zeggen wil
   is zeggen dat
    dat zeggen wil
      dat is te zeggen
       wil zeggen dat
        dat zeggen
         zeg dat wel
          ook willen is
           wat zeggen
            zeg maar
             zeggen
              om het
               zeggen is
                dát wil ik
                 zeggen
                 
                  ik zou zeggen
                   tot hier
                    en niet verder   

Tot ziens, Amsterdam / Zeist april 2007

Leonard van Goudoever

Ingebonden door Els Weeda
Met dank aan Annemargriet van Nierop


Top | Index